top of page

IEDEREEN KAN DELTAVLIEGEN!

Deltavliegen is een hobby voor iedereen, of je nu jong of oud bent, man of vrouw, arm of rijk. Bijna iedereen kan het doen. De belangrijkste voorwaarden zijn inzet en doorzettingsvermogen. Lessen volgen kan vanaf 14 jaar en je moet tenminste 50 kilo wegen. De lesfase van het eerste brevet is fysiek het zwaarst. Daarbij helpt enige basisconditie je wel wat gemakkelijker op weg. Je moet in ieder geval een paar sprintjes achter elkaar kunnen trekken. De fysieke uitdaging zit hem in het vele lopen en rennen met de delta in die eerste cursusfase. Belangrijk is dat je het op je eigen tempo doet. De meeste mensen hebben 2-3 lesweken nodig om brevet 1 te halen. Veelal is dat verspreid over meerdere (vlieg)vakanties en het is ook afhankelijk van de juiste weersomstandigheden. De tijd die nodig is om brevet 2 te halen is vooral afhankelijk van hoeveel tijd die je er voor vrijmaakt. Ook je aanleg voor deze hobby en het weer spelen een rol. Je moet rekenen op een periode van ongeveer 2 jaar om aan alle exameneisen te voldoen. Daar hoort zowel praktijk bij als theorie. Vanaf brevet 2 zal het genieten van de langere vluchten de fysieke inspanning snel doen vergeten.

WAAROM VLIEGT EEN VLEUGEL?

Een vleugel vliegt dankzij de luchtstroming over en onder de vleugel. We zullen dat in het kort uitleggen. De vorm van een vleugel is zoals op het plaatje hieronder. Daarop staat de dwarsdoorsnede van een vleugel, van de voorkant van de vleugel naar de achterkant. Verder zie je dat de bovenkant bol is en de onderkant (vrijwel) plat. Als de vleugel door de lucht beweegt, dan gebeurt er iets bijzonders. De vleugel gaat zichzelf dragen en begint te vliegen. Dat komt doordat de lucht die langs de bovenkant van de vleugel wordt geduwd een langere weg af moet leggen, dan de lucht die langs de onderkant stroomt. Daardoor ontstaat er een verschil in luchtdruk. Aan de bovenkant wordt de lucht door de bolle vorm van de vleugel over een langere afstand verdeeld, waardoor er een onderdruk ontstaat. Aan de onderkant wordt de lucht over een kortere afstand verdeeld, waardoor er een bovendruk ontstaat. Door deze onderen bovendruk wordt de vleugel opgetild en gaat hij vliegen.

Hoe beter de deltavleugel is, hoe langer de voorwaartse afstand die hij bij 1 meter dalen kan afleggen. Bij elke meter dalen, leg je namelijk ongeveer 10 meter in voorwaartse richting af. De verhouding tussen dalen en voorwaartse verplaatsing heet de glijhoek. Een beginnersdeltavleugel heeft een glijhoek van ongeveer 1 op 8. Dat betekent dus dat 1 meter dalen 8 meter voorwaartse afstand oplevert. Als je op 1.000 meter hoogte in één richting gaat vliegen, kan je dus 8.000 meter afleggen. Een deltavleugel voor ervaren piloten kan wel een glijhoek van 1 op 15 hebben. Dan kan je dus met 1 kilometer hoogte, 15 kilometer afstand afleggen. Het ontwerp van de vleugel heeft ook invloed op de snelheid waarbij een vleugel begint te vliegen en hoe langzaam je met een vleugel kan vliegen. Zo vliegt een beginnersvleugel al bij een lagere snelheid en kan je er ook met een lagere snelheid mee landen. Dat maakt het makkelijker om het te leren.

Deltavliegen is eigenlijk vertraagd naar beneden vallen

HOE BESTUUR JE EEN DELTA?

Het besturen van een delta is heel eenvoudig. Je bestuurt een delta door je lichaamsgewicht te verplaatsen. Dit verandert de balans van de vleugel, waardoor de vliegrichting verandert.

 

Je kan je gewicht onder de vleugel verplaatsen met behulp van de ‘bottombar’. Dat is de buis die je vasthebt als je onder een delta hangt. Er zijn vier bewegingsrichtingen mogelijk:

1 VERSNELLEN: je trekt de bottombar naar je toe, de neus van de deltavleugel komt naar beneden en je versnelt.

 

2 VERTRAGEN: je duwt de bottom bar van je af, de neus van de deltavleugel gaat omhoog en je gaat langzamer vliegen.

 

3 LINKS AF: als je jezelf naar de linkerkant van de bottombar duwt, moet de linkerhelft van je deltavleugel meer gewicht dragen en de rechterhelft minder. De zware helft zakt, de lichte helft stijgt. Je delta komt schuin te hangen en gaat daardoor de bocht om. 

 

4 RECHTS AF: duw jezelf naar rechts om rechtsaf te gaan. 

 

DELTAVLIEGEN EN HET WEER

Goede weersomstandigheden zijn van groot belang om veilig te kunnen deltavliegen. Tijdens een cursus leer je daarom ook veel over het weer. Voor de eerste vluchten die je als beginnend piloot gaat maken, is windstil weer of hele lichte wind het meest gunstig. Voor ervaren deltapiloten is zonnig weer met een paar schaapjeswolken favoriet. De zon warmt de aarde dan flink op, waardoor er op verschillende plekken warme luchtstromen ontstaan. Die warme lucht stijgt op (we noemen dat thermiek) en als je daar als deltavlieger in blijft door er rondjes te draaien, ga je omhoog en blijf je langer in de lucht. Zo kan je – zelfs zonder motor – uren vliegen en meer dan honderd kilometer afleggen. De schaapjeswolken worden gevormd door de condensatie van warme luchtstromen. Ze geven aan waar warme luchtstromen te vinden zijn en vormen dus een handig hulpmiddel om langer en verder te vliegen. 

 

Bij regen of harde wind is deltavliegen niet goed mogelijk. Regendruppels verstoren de luchtstroming over de vleugel, waardoor die minder goed vliegt. Harde wind gaat vaak gepaard met windvlagen en turbulentie, waardoor het minder veilig zou kunnen worden.

 

Soms zoeken ervaren deltapiloten juist plekken met harde wind op. Als harde wind vanuit zee tegen de duinen waait, wordt de luchtstroming

omhoog afgebogen. In die opgaande wind kunnen ze dan uren

boven de duinen vliegen.

bottom of page